Matthew 19

1En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij vertrok van Galilea, en kwam over de Jordaan, in de landpalen van Judea.
 over de Jordaan, Anders, omtrent, of nevens de Jordaan, gelijk Mat 4:15 , want Judea lag op dezelfde zijde van de Jordaan, waar Galilea lag.
2En vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze aldaar. 3En de Farizeën kwamen tot Hem, verzoekende Hem, en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten, om allerlei oorzaak?
 verzoekende Namelijk om te zien of zij uit zijn antwoord iets konden vinden, waarmede zij Hem bij het volk verdacht zouden kunnen maken.
,
 verlaten Dat is, van zijne vrouw te scheiden, gelijk Mat 5:31 .
,
 allerlei oorzaak? Grieks, alle.
4Doch Hij, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw?
 man en vrouw, Of, maar een van het mannelijk en een van het vrouwelijke geslacht.
5En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn;
 gezegd heeft Dit zijn Adams woorden, Gen 2:24 , maar worden aan God hier toegeschreven, omdat Adam die door Gods ingeven gesproken heeft. Zie van deze mening de aantekening bij Gen 2:24 .
,
 aanhangen, Of aankleven. Het Griekse woord is genomen bij gelijkenis van twee verscheiden dingen, die door lijm aan elkander vastgemaakt zijn.
,
  een vlees zijn, Dat is, als een lichaam, of als een mens; 1Co 6:16 ; Eph 5:31 .
6Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar een vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. 7Zij zeiden tot hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten?
 geboden een scheidbrief te geven, Mozes heeft wel geboden een scheidbrief te geven, tot verontschuldiging van de vrouw, die ten onrechte alzo verlaten of gescheiden werd, doch zulk verlaten heeft hij nooit goedgekeurd, maar dat alleen om hunne stijfhartigheid overzien, gelijk de overheden somtijds enige dingen moeten toelaten om groter kwaad te voorkomen die zij anders zouden moeten weren: gelijk ook Christus dat woord toelaten in zijn antwoord gebruikt en de Farizeën zelf; Mar 10:4 .
8Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest. 9Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. 10Zijn discipelen zeiden tot Hem: Indiën de zaak des mensen met de vrouw alzo staat, zo is het niet oorbaar te trouwen.
 zaak des mensen Namelijk dat de man zo vast an de vrouw gebonden is.
11Doch Hij zeide tot hen: Allen vatten dit woord niet, maar dien het gegeven is.
 vatten dit woord niet, Dat is, hebben de gave van onthouding niet, maar wien het bijzonder van God gegeven is; 1Co 7:17 .
12Want er zijn gesnedenen, die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen, die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen, die zichzelven gesneden hebben, om het Koninkrijk der hemelen. Die dit vatten kan, vatte het.
 uit moeders lijf Dat is, die van nature onbekwaam zijn tot het huwelijk.
,
 die van de mensen gesneden zijn; Dat is, die van mensen daartoe onbekwaam zijn gemaakt.
,
 die zichzelven gesneden hebben Dat is, die de gave der onthouding hebbende, vrijwillig ongetrouwd blijven om God met minder bekommernis te dienen, en om het koninkrijk der hemelen, zo in zichzelven als in anderen, te bevorderen; 1Co 7:32-35 . Anderszins, die deze gave niet heeft, dien is het beter te trouwen dan te branden; 1Co 7:9 .
,
 Die dit vatten kan, Dat is, wie deze gave van onthouding heeft, die gebruike haar, naar dat zijn beroep of gelegenheid toelaat.
13Toen werden kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden; en de discipelen bestraften dezelve.
 hen Namelijk die hen brachten; Mar 10:13 .
14Maar Jezus zeide: Laat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.
 derzulken Namelijk den kinderen des verbonds, gelijk de kinderen der Joden waren. Anderzins worden de kinderen der ongelovingen onrein genaamd; 1Co 7:14 .
15En als Hij hun de handen opgelegd had, vertrok Hij van daar.
 de handen opgelegd had, Deze ceremonie werd gebruikt niet alleen in het inhuldigen in kerkelijke diensten, maar ook in andere bijzondere zegeningen; Gen 48:14 .
16En ziet, er kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede Meester! wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? 17En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Een, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden.
 niemand is goed Namelijk van zichzelven, volkomenlijk en een oorsprong alles goeds, voor hoedanig gij mij niet houdt.
,
 onderhoud de geboden Christus antwoordt hier naar de vraag en menig van deze jongeling, die door zijn eigen goede werken meende de zaligheid te kunnen verkrijgen, en daarom wijst Hij hem op de wet, om hem daardoor tot erkentenis van zijne onvolmaaktheid, en daarna tot het geloof in hem te brengen; Gal 3:22 , Gal 3:24 .
18Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; 19Eer uw vader en moeder; en: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. 20De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog?
 wat ontbreekt mij nog? Grieks, waarin kom ik nog tekort?
21Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij.
 zo gij wilt volmaakt zijn, Dit zegt Christus om dezen jongeling, die meende dat hij alle geboden Gods onderhouden had, overmits hij uiterlijk daarnaar had geleefd, te overtuigen dat hem nog veel ontbrak, zelfs aangaande de onderhouding van de geboden der tweede tafel, dewijl hij liever zijne goederen behouden had dan op Christus bevel die den armen te geven, en Hem te vogen: hetwelk ook blijkt uit het drie en twintigste vers, Want die dezelve zou onderhouden hebben, zou niet bezwaarlijk maar zekerlijk in het koninkrijk der hemelen komen; Rom 10:5 .
22Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen.
 goederen Grieks, bezittingen.
23En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, dat een rijke bezwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan.
 een rijke zwaarlijk Namelijk die zijn hart en vertrouwen op de rijkdommen stelt, gelijk verklaard wordt Mar 10:24 .
24En wederom zeg Ik u: Het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke inga in het Koninkrijk Gods.
 het is lichter Dit was een spreekwoord onder de Joden, waarmede zij de onmogelijkheid van enige zaken te kennen gaven.
,
 kemel ga door het oog Of, gelijk sommigen menen, een kabel.
25Zijn discipelen nu, dit horende, werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden? 26En Jezus, hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
 bij God zijn alle dingen mogelijk Overmits God ook het hart des rijken van het vertrouwen op de rijkdommen kan aftrekken, en hem met het geloof in Christus en een nederig hart begiftigen.
27Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden?
 wat zal ons dan geworden? Dat is, wat zullen wij daarvoor verkrijgen?
28En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls.
 wedergeboorte, Dat is, in de wederoprichting van alle dingen, wanneer de gelovigen naar lichaam en ziel volkomen zullen vernieuwd worden; Act 3:21 ; 1Co 15:42-43 . Anderen voegen de woorden in de wedergeboorte bij de voorgaande.
,
 troon zijner heerlijkheid, Namelijk om te oordelen de levenden en de doden.
,
 oordelende Namelijk omdat de apostelen hem zullen veroordelen, niet alleen met hun voorbeeld, dat zij in Christus hebben geloofd daar de andere Israëlieten zij ongelovig gebleven, gelijk van de Ninevieten gezegd wordt, Mat 12:41 , maar ook met hunne toestemming, gelijk van alle gelovigen ook gezegd wordt, 1Co 6:2-3 , hoewel de apostelen hierin boven anderen zullen uitsteken; Luk 22:30 ; Rev 21:14 .
29En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven.
 honderdvoud ontvangen, Dat is, veelvoudig. Zie Luk 18:30 .
30Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.
Copyright information for DutSVVA